Architectuur is meer dan alleen bouwen. Een statement dat meteen ook het thema werd van het eerste architectuurfestival op Vlaamse bodem. Als een rode draad zal deze stelling de komende maanden de temperatuur op deze blog opdrijven. Het lijkt een wat vanzelfsprekende boodschap: architectuur staat uiteraard voor meer dan bouw- en stapelwerk. Iets meer dan tweeduizend jaar geleden wees Vitruvius al op de complexiteit van het vak. De architect moest zich, volgens zijn De architectura (in het Nederlands vertaald als Handboek bouwkunde), bekwamen in een groot aantal takken van de wetenschap: retorica, geschiedenis, filosofie, muziek en harmonieleer, medische wetenschappen, rechten, astronomie en zelfs taalkunde. Voor het ontwerp van gebouwen en steden moest de ontwerper kennis hebben van klimaat en bodemgesteldheid, praktische kennis van materialen en constructievormen en, uiteraard, van de wijze waarop dit alles samenkomt in de bouw van een huis.
Architecten worden soms verweten dat zij een jargon gebruiken dat voor buitenstaanders niet te doorgronden is. Dat is een serieus verwijt aan een discipline die op een fundamentele manier ingrijpt in het dagelijkse leven van iedere mens, terwijl deze gemeenschappelijke betekenis net voortvloeit uit de persoonlijke verbeelding van de architect. De verbeelding, het intuïtief benoemen van oplossingen voor vraagstukken die soms wel maar vaak ook niet benoemd zijn, is de kern van het gereedschap van de architect. Hiermee verwerkt hij of zij de tegenstrijdigheden en de onuitgesproken wensen die in de architectuur een vorm moeten krijgen. Of, zoals Aldo Rossi dit in zijn wetenschappelijke autobiografie verwoordde: ‘Ik heb altijd geloofd dat, wanneer we naar iets op zoek zijn – in het leven net als in de architectuur – nooit alleen datgene vinden wat we zochten; in elke zoektocht is er altijd een zekere mate van onvoorspelbaarheid, en een verontrustend gevoel over de conclusie.
Goede architectuur begint daarmee niet zelden met de aanvaarding van de onvolledigheid van de eigen kennis en het aanboren van de expertise van anderen.
Een architect moet dus, om het wat vlotjes te zeggen, van heel wat markten thuis zijn. En daar ligt zowel een probleem als een enorm potentieel. Niemand kan al deze kennis volledig beheersen. Goede architectuur begint daarmee niet zelden met de aanvaarding van de onvolledigheid van de eigen kennis en het aanboren van de expertise van anderen. Ze is afhankelijk van de absorptie van deze kennis, in de wetenschap dat de eigen beheersing ervan fragmentarisch of zelfs oppervlakkig zal blijven. Een weldoordacht ontwerp verhoudt zich dan ook best tot zeer verschillende vormen van kennis, van het cultuurwetenschappelijke discours of gespecialiseerde technisch-wetenschappelijke kennis tot aan de wetenschap van de straat. Bovendien schreef Adolf Loos dat de architect een metselaar is die Latijn heeft geleerd en, zo kan toegevoegd worden, ook over een redelijke kennis van het Bargoens moet beschikken. De praktijk van de architectuur is fundamenteel meertalig.